We waren op vakantie in mijn geliefde Oostenrijk. Ons onderkomen – een degelijke boerderij in een eenzaam zijdal van het Stubaithal – bij een lief ouder echtpaar. Zij, boerenmensen met een ontroerende katholieke vroomheid. Wij, drie Nederlandse priesters, genietend van de ruime kamers met prachtig uitzicht op de gletsjer, de enorm dikke, kraakwitte dekbedden en de hartelijke belangstelling van de gastheer en gastvrouw.
Daar mocht het echter niet bij blijven. Er moest gewandeld en geklommen worden. En zo togen we samen op pad. De één met stevige schoenen, ik met bergschoenen en een stok, en de derde – Michel – op gymschoenen. Ik had hem gewaarschuwd. “Dat gaat niet op gympen.” Maar hij, onverstoorbaar als altijd: “Ik kan op niks anders lopen.” We klommen hoger en hoger. Ik was bezorgd. De gezondheid van Michel was niet geweldig en hij deed niet veel aan zijn conditie. Hoe zou hij ook. Pastoor van een grote parochie en nog weinig ervaring in het pastorale werk. Het kostte hem veel tijd. En sport was nooit zijn hobby geweest. Het pad werd ineens erg smal en er was een staalkabel in de rotsen bevestigd waar we ons aan vast konden houden. Rechts van ons de baan van een grindgletsjer. Daar kwam tijdens het voorjaar de gesmolten sneeuw met kracht naar beneden. Ik -met mijn bergschoenen- lette even niet op. Er lag een dopje van een bierfles op het pad, en daar ging ik, via het dopje, een paar meter naar beneden, waar ik me vast kon grijpen aan een struik, die het voorjaarsgeweld had overleefd. Hand kapot, blauwe plekken overal. En Michel op zijn gympen, maar lachen. Hij was er zonder vallen aan voorbijgelopen.
In mijn kamer op de pastorie staat een foto van Michel. Er staat altijd een bloemetje bij. Het ging steeds minder met hem. Eerst moest hij zijn grote parochie verlaten. Hij werd pastoor van een kleinere parochie. Maar ook dat was te veel. Hij werd geen veertig jaar en de dokter zei op de dag van zijn sterven dat zijn hart “meer dan negentig jaar oud was”. Ik mis hem nog altijd. Er zijn al heel wat jaren voorbij. Het litteken op mijn hand zit er nog altijd. Ik kijk ernaar en denk aan Michel.
Het is nu zaterdag voor Palmzondag. De vieringen in de H. Hartkerk worden met beeld en geluid uitgezonden. De kerken van Vught-Zuid, Cromvoirt en Helvoirt blijven noodgedwongen dicht. Daar hebben velen uit onze parochie behoorlijk last van. In de viering van Palmzondag worden de palmtakken gezegend. Het is een oud gebruik om zo’n takje een plekje te geven achter een kruis in de kamer. Bij de intocht van Jezus in Jeruzalem gooide de uitzinnige massa palmtakken op de weg, zodat Jezus op z’n ezel er overheen kon rijden.
Het is een viering die de Goede Week inluidt. In de christelijke kerken zullen we denken aan ‘vallen en opstaan’. Jezus en zijn leerlingen staan op om het Paasmaal te vieren (Witte Donderdag). Jezus valt onder het kruis (Goede Vrijdag). Maar volgens het christelijk geloof blijft het daar niet bij. Het wordt Pasen, Hij verrijst, of zoals onze protestantse zusters en broeders zeggen; Hij staat op. De opgestane Heer (Paaswake en Paaszondag).
Terwijl ik dit schrijf denk ik aan onze broeders en zusters van de Lambertuskerk achter de toren. Ook hun kerk is dicht en dominee Doedens stuurt bemoedigende mails aan zijn gemeenteleden. Ik voel me met hen verbonden.
Dit schrijfseltje is voor de lezers van Het Klaverblad. Allemaal mensen met hun eigen overtuiging die voor velen geen relatie heeft met kerk en geloof. Dat respecteren we ten volle, maar dat van ‘vallen en opstaan’ kennen we allemaal. Ook ‘de littekens’ die daarvan overblijven zijn herkenbaar. Graag wens ik u voor de komende week veel ‘opstanding’ toe. Iedereen mag dat volgens eigen overtuiging invullen. En als u met Pasen gaat wandelen; denk aan de afstand tussen elkaar en pas op dat je niet uitglijdt over een ‘bierdopje’.
Zalig Pasen, Vrolijk Pasen.
Pastoor Martien Mesch