Eeuwenlang is de bijzondere Bosschenaar Gerard van Uden uit de geschiedenisboeken verdwenen. Er was lange tijd twijfel of hij wel bestaan had, en zo ja, wie hij was en wat hij precies had gedaan. Door een toevallige vondst in het archief van het Bisdom van Den Bosch kwam Jan Sanders, rijksarchivaris bij het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) in ’s-Hertogenbosch, hem op het spoor. Nieuwsgierig naar deze figuur is hij verder gegaan met onderzoek naar hem. Nu kunnen we zijn doopceel lichten.
Is-ie-’t of is-ie-’t niet? Wie is deze persoon die ons vanuit deze hoofdletter aankijkt? Kunnen we daar nog achter komen na ruim 700 jaar? Want zo oud is het tekstfragment waarin hij zijn sporen heeft achtergelaten. We hebben wel een idee, al kunnen we dat niet bewijzen. De persoon die ons zijn gezicht laat zien heeft een relatie met Gerard van Uden. Misschien is hij het zelf wel.
Gerard van Uden stond lange tijd te boek als de mythische figuur die volgens de overlevering de broederschap van Onze Lieve Vrouw in Den Bosch gesticht zou hebben in 1318. Die broederschap bestaat nog steeds en viert dit jaar uitbundig haar 700-jarig bestaan. Ze is beter bekend als de Zwanenbroederschap. Omdat de naam van Gerard van Uden pas 200 jaar na de stichting kwam bovendrijven, sloeg de twijfel over hem toe. Tot voor kort. De vondst van een onopgemerkt archiefstuk leidt nu tot zijn ontmaskering.
Gerard werd rond 1250 geboren. Zijn vader heette Ludolf en zijn broer Thomas was in de jaren rond 1300 schepen van Den Bosch. Gerard koos echter voor een carrière buiten de stad. Hij had de kruinschering ontvangen en was daardoor clericus. De geestelijke status vormde een bijna noodzakelijke voorbereiding op een loopbaan in de administratie. Daar vinden we hem dan ook voor het eerst terug: als klerk bij de machtige familie Berthout, heren van Mechelen, en ook in dienst van de stad Mechelen zelf. Daarna maakte hij een overstap en werd hij als schout van Antwerpen een hoge ambtenaar van de hertog van Brabant.
Op het eind van zijn leven keerde hij terug naar Den Bosch. In de jaren 1317-1319 was hij er lid van de schepenbank. In het tussenliggende jaar werd de Mariabroederschap gesticht, mogelijk door toedoen van de hoge Bossche geestelijkheid en onder invloed van de jonge dominicanerorde. Vooral geestelijken zouden er deel van gaan uitmaken. Ze wilden in de Sint-Jan Maria eren met gebed en gezang in een eigen nieuwe kapel.
Voordat ze daarmee konden starten, moest er nog één essentieel onderdeel geregeld worden: er stond nog geen altaar in de kapel. Daarvoor zorgde Gerard in 1321. Hij wijzigde zijn testament, liet een altaar in de kapel bouwen en liet geld na voor het onderhoud van een priester die na zijn dood de wensen van de broeders kon vervullen. Natuurlijk moest de priester ook bidden voor zijn zielenheil. Gerardus bleef in de buurt, want hij koos ervoor in de nieuwe broederschapskapel begraven te worden. Dat gebeurde waarschijnlijk nog in datzelfde jaar. De broederschap stichtte hij vermoedelijk niet, maar hij zorgde wel voor het onontbeerlijke altaar!